De Groene Kamer (1951)
De Groene Kamer
Deze roman speelt aan het eind der achttiende eeuw, en het verhaal begint ergens in de mooie Vechtstreek, waar een Amsterdams koopman, Van Batenburg, evenals zovele Amsterdamse kooplieden, zijn weelderig buitengoed heeft neergezet en daar de zomerse dagen met vrouw en dochter, Annemarie, doorbrengt. Door de ongunst der tijden, oorlog met Frankrijk, besluit hij ook in de winter op dit buitenverblijf te blijven wonen en dan maakt Annemarie een reisje met de trekschuit naar de Domstad, in die dagen een opzienbarende gebeurtenis voor een meisje alleen en in die trekschuit begint de romance.
Annemarie maakt kennis met de theologische student, Lodewijk, een arme, berooide kerel, m.aar die het eerlijk meent. In Utrecht ontmoeten ze elkander weer en ze vatten liefde op voor elkaar. Maar Lodewijk trekt zich terug, want hij weet: dit weeldevrouwtje past niet in zijn armelijke pastorie en hij weigert van haar weelde mede te delen. Eerst wanneer ze afstand doet van de rijkdommen van haar vader en zijn armoe delen wil, trouwt hij haar. De enige concessie, die hij doet is, haar één kamer in de grote Veluwse pastorie afstaan, waarin ze als enige bruidsgift uit het ouderlijk huis wat luxe meubeltjes mag neerzetten. Dat vertrek wordt dan de “Groene Kamer”.
Het wordt een mooi huwelijk. Zij gaat op in zijn pastorale arbeid, en er is een schier volmaakte harmonie tussen die twee. Ze begrijpt hem wel niet steeds in zijn grote... Lees meer
De Groene Kamer
Deze roman speelt aan het eind der achttiende eeuw, en het verhaal begint ergens in de mooie Vechtstreek, waar een Amsterdams koopman, Van Batenburg, evenals zovele Amsterdamse kooplieden, zijn weelderig buitengoed heeft neergezet en daar de zomerse dagen met vrouw en dochter, Annemarie, doorbrengt. Door de ongunst der tijden, oorlog met Frankrijk, besluit hij ook in de winter op dit buitenverblijf te blijven wonen en dan maakt Annemarie een reisje met de trekschuit naar de Domstad, in die dagen een opzienbarende gebeurtenis voor een meisje alleen en in die trekschuit begint de romance.
Annemarie maakt kennis met de theologische student, Lodewijk, een arme, berooide kerel, m.aar die het eerlijk meent. In Utrecht ontmoeten ze elkander weer en ze vatten liefde op voor elkaar. Maar Lodewijk trekt zich terug, want hij weet: dit weeldevrouwtje past niet in zijn armelijke pastorie en hij weigert van haar weelde mede te delen. Eerst wanneer ze afstand doet van de rijkdommen van haar vader en zijn armoe delen wil, trouwt hij haar. De enige concessie, die hij doet is, haar één kamer in de grote Veluwse pastorie afstaan, waarin ze als enige bruidsgift uit het ouderlijk huis wat luxe meubeltjes mag neerzetten. Dat vertrek wordt dan de “Groene Kamer”.
Het wordt een mooi huwelijk. Zij gaat op in zijn pastorale arbeid, en er is een schier volmaakte harmonie tussen die twee. Ze begrijpt hem wel niet steeds in zijn grote afkeer van de rijkdommen van haar ouders, maar ze berust er In, ook wanneer hij weigert zijn talrijk kroost iets van die rijkdommen te doen erven. De hele erfenis gaat dan ook naar de armen. En eerst aan het eind van haar leven komt ze er achter, dat Lodewijk uit een angst voor zichzelf zo handelt, vrezende in velerlei verzoekingen te vervallen, waarvoor de Schrift hen waarschuwt, die rijk willen worden. Want, toen hij haar de eerste keer ontmoette in de trekschuit, was er direct de verzoeking geweest: trouw dit meisje en je bent met één slag rijk.
Het is een zonnig huwelijk, vol levensgeluk, wat niet zeggen wil, dat de smarten aan het paar voorbij gaan. De pokken-epidemie neemt enkele van hun kinderen weg en schendt één dochter het mooie gezichtje, wat deze tot een levensverdriet dreigt te worden. Maar boven alle verdriet uit reikt het geloof, dat krachten geeft. Het zwaarste verdriet wordt tenslotte nog, dat twee kinderen, een zoon en een dochter, wanneer ze volwassen zijn, geen genoegen kunnen nemen met het besluit tot vrijwillige armoede van hun vader. Ze verlaten het ouderlijk huis, de één gaat in Indië en de ander in Frankrijk zich schatten verzamelen. Ontroerend en typerend voor Annemarie, is het briefje, dat ze vlak voor haar dood schrijft aan een van deze kinderen, waarin deze regels bijzonder treffen: “Je schreef, dat jij net zoveel van deze beuzelachtige weeldedingen kunt kopen, als je maar wilt, want je hoort nu bij de fijne wereld en dat vind je oostelijk, mijn kind. Je neemt je leven in dat zweterige land dan maar op de koop toe. Het is wel, vergader je schatten. Er staat ^ergens geschreven, dat het niet geoorloofd is. Maar weet, dat aardse rijkdom geen werkelijke rijkdom is. Waar ons hart is, Geziena, daar zal ook onze schat zijn ”
Lees minder